“Il ritratto del Narcisso Iuncifolio non è a mio gusto, li fiori possono essere ben fatti, ma che siano cosi disposti nel fusto, nissuno me lo farà credere, perchè saria contra la natura di tutti li Narcissi”
“De tekening van de Narcissus Juncifolius is niet naar mijn smaak. Het zou kunnen zijn dat de bloemen juist zijn weergeven, maar dat ze zo zijn verbonden aan de stengel, kan niemand me wijsmaken, dit gaat tegen de natuur van alle andere narcissen in.”
(Carolus Clusius aan Matteo Caccini te Florence, 25 september 1607)
De narcissen zijn al bijna weer allemaal uitgebloeid, maar wellicht bent u bekend met de vele verschillende soorten en gekweekte varianten. In de zestiende eeuw begon men zich bewust te worden van die enorme variëteit. Ook Carolus Clusius behandelde in zijn publicaties een flink aantal narcissen, waaronder de bovenstaande variant. Hij beschreef daarbij zo gedetailleerd mogelijk hoe de plant eruit zag en hoe deze verschilde van de verwante soorten die hij kende. Zo vermeldde hij in zijn Rariorum plantarum historia (1601) onder andere dat de bol van de ‘Narcissus Juncifolius’ kleiner is en de rokken witter zijn dan die van de ‘Narcissus Serotinus’.
Om deze beschrijvingen te kunnen maken, gebruikte Clusius niet alleen planten die hij zelf had gecultiveerd of gedroogd, maar werkte hij ook met illustraties die hem uit alle uithoeken van Europa werden toegezonden. De jonge Italiaanse plantenhandelaar Matteo Caccini (1573-1640) stuurde hem in 1607 dus een tekening van een bijzondere Narcissus Juncifolius.
Het bovenstaande citaat verwoordt mooi hoe kritisch Clusius stond ten opzichte van dit materiaal. Een afbeelding moest volgens hem op de werkelijkheid gebaseerd zijn; was dit niet het geval dan zou die alleen maar nadelig zijn voor de autoriteit van de met zorg samengestelde tekst. Het is dus niet vreemd dat Clusius twijfelde of de bloemen van de Narcissus Juncifolius op de tekening van Caccini wel juist waren afgebeeld.
In een latere brief aan Caccini kwam Clusius op de zaak terug, en vroeg of het mogelijk was om hem een exemplaar van de plant toe te sturen vanuit Florence:
“Vergeet niet om mij te informeren of de Narcisso Juncifolius doppio geen bloemen produceert buiten zijn membraam, zoals dat is bij de andere Narcissi Juncifolij en al de andere narcissoorten, want het lijkt me dat dit tegen de natuur van deze bloem in gaat (…). Ik wil graag de stengel zien met de bloemen zodat ik hier geen twijfel meer over zal hebben en als het mogelijk is zou ik graag een bloembol hiervan willen ontvangen die volgend jaar zal gaan bloeien.” (Clusius aan Caccini, 30 oktober 1607)
Clusius beschreef nauwkeurig aan zijn vriend hoe hij dat moest doen. Als de narcis bloeide, moest Caccini het bovenste gedeelte van de stengel afsnijden en naar hem opsturen, zodat hij kon beoordelen hoe de bloemen aan de stengel vastzaten (Clusius aan Caccini, 25 september 1607). Bijna een jaar later ontving Clusius dan eindelijk de gedroogde bloem en hij bedankte Caccini in een brief van 10 juli 1608, negen maanden voor zijn dood:
“Ik bedank u zeer voor de bloem Narcisso juncifolius doppio, welke ik onmiddellijk liet afbeelden in een gravure van perenhout.” (Clusius aan Caccini, 10 juli 1608)
Hoewel Clusius niet meer van plan was om na zijn Exoticorum libri decem van 1605 een nieuw boek te publiceren, werkte hij wel aan een bijlage bij zijn verzameld werk:
“Of ik een nieuw werk zal uitbrengen? Dat kan ik me niet veroorloven door mijn oude leeftijd van 80 jaar en mijn manke lichaam veroorzaakt door verscheidene ongevallen, voornamelijk door een ontwrichting van mijn rechterheup waardoor ik geen pas kan zetten zonder twee okselkrukken. Hoe dan ook, als God mij het leven nog zal verlengen, ben ik van plan om een nieuwe appendix te maken van alle nieuwe en zeldzame planten (…) en ik twijfel er niet aan dat u mij daarin heel erg van dienst zal zijn.” (Clusius aan Caccini, 29 september 1606)
In 1611, twee jaar na de dood van Clusius, verscheen Curae posteriores. Daarin vinden we de bovengenoemde houtsnede van de ‘Narcisso juncifolius doppio’, in het Latijn ‘Narcissus iuncifolius pleno flore’ geheten. In de begeleidende tekst beschreef Clusius nauwgezet hoe hij aan de afbeelding van deze zeldzame narcis was gekomen, waarbij hij ook Caccini’s aandeel memoreerde.
De brieven aan Matteo Caccini zijn geschreven in de laatste jaren van het leven van Clusius. Ze geven ons inzicht in hoe hij tot in zijn laatste levensdagen planten bleef identificeren en beschrijven. Door deze gegevens systematisch te combineren met de informatie uit zijn boeken ontstaat een fascinerend beeld van de dagelijkse praktijk van Clusius’ onderzoek.
Auteur: Ingeborg van Vugt (junior onderzoeker Universiteit van Amsterdam & gastmedewerker Huygens ING)
Literatuur:
-De verschillende varianten van de narcis en pseudo-narcis worden beschreven in Clusius’ Rariorum plantarum historia (1601), pp. 154-166.
De vergelijking van de Narcisso Juncifolio kan men terugvinden op pagina 162: “Radix Narcisso Iuncifolio valde similis, minor tamen, multis candidis tunicis”.