Vorige pagina

“Het verbaast me niks als jij geen tuinman naar je zin kunt vinden: want er zijn er maar weinig die in deze liefhebberijen plezier scheppen, of als zij [wel] belangstelling hebben, blijken ze meestal weinig betrouwbaar.”

Carolus Clusius in Wenen aan Joachim II Camerarius in Nürnberg, 30 juli 1583, Universiteitsbibliotheek Nürnberg-Erlangen, collectie Trew.

Tuinlieden. Clusius heeft er velen ontmoet in de tuinen van vorsten, edellieden, burgers en universiteiten die hij bezocht of die hij bestierde. Hij heeft ze om raad gevraagd, aan het werk gezet, geobserveerd. Toch figureren ze maar zelden in zijn boeken en brieven. En als we ze tegenkomen, is dat meestal in een tirade over hun onbetrouwbaarheid, onwetendheid of luiheid, zoals hier in een brief aan zijn vriend Joachim Camerarius. Het Latijnse woord dat Clusius doorgaans voor ze gebruikte was ‘nebulo’, wat nietsnut, windbuil of ezel betekent.

De populariteit van de plantenstudie in de zestiende eeuw hing heel nauw samen met de bloei van de tuinkunst aan de hoven en landhuizen van de allerrijksten. Geïnspireerd op de klassieke bouwkunst, verrezen er in heel Europa prachtige tuinen met geometrisch gevormde bloembedden, geschoren buxushagen, lommerrijke loofgangen en spectaculaire waterwerken. Om die aan te leggen en te onderhouden, waren goede tuinlieden nodig. Die moesten niet alleen behendig zijn met de heggenschaar of de schop, maar het liefst ook ervaring hebben met het cultiveren van exotische siergewassen of mediterrane kuipplanten. Want hooggeplaatste bezoekers moesten net zo onder de indruk raken van de inhoud van de tuinen als van hun vorm. Vooral Zuid-Nederlandse en Franse tuinlieden hadden een goede naam op dit gebied. Omdat ze hun expertise van vader op zoon doorgaven, bleven families vaak generaties lang verantwoordelijk voor een tuin. Pas later zouden deze siertuinlieden zich gaan verenigen in gildes, maar de basis van hun professionalisering werd in deze tijd gelegd.

Clusius heeft nauw met tuinlieden samengewerkt in de periode dat hij als ‘botanisch adviseur’ voor rijke tuineigenaren optrad. Zo werd hij in de tuinen van keizer Maximiliaan II in Wenen geassisteerd door een legertje aan Franse tuinlieden, die hem onderwezen in de voorkeuren van de keizer en hielpen met het verkrijgen van bepaalde planten. En in de hoftuin van landgraaf Willem IV van Hessen-Kassel werkte hij zij aan zij met de hoofdtuinman Joachim Gille. Deze Gille had een enorme ervaring opgebouwd met de cultivatie van mediterrane gewassen en andere zeldzame soorten en rapporteerde soms dagelijks over het wel en wee van de siertuin als zijn vorst op reis was. 

Hoewel Clusius als botanisch adviseur vooral verantwoordelijk was voor het verkrijgen van zeldzame planten uit zijn netwerk, was de arbeidsverdeling tussen de geleerde en de tuinlieden vaak niet zo afgebakend. Veel van Clusius’ kennis kwam immers regelrecht voort uit de praktijk: misschien dat hij niet zelf op zijn knieën ging om plantjes te poten, maar hij was wel dagelijks in de tuinen te vinden om te registreren wat er opkwam en bloeide, en om te experimenteren met nieuwe plantensoorten. De hoftuin als laboratorium dus. 

Toch rept Clusius met geen woord over de kennis en kunde van zijn collega’s in de hoftuin, en duiken ze slechts sporadisch op in brieven en dan vaak omdat ze “niets weten” of omdat ze een deel van zijn kostbare planten probeerden te stelen en doorverkopen. In deze uitingen proeven we iets van de competitie die er bestond tussen de verschillende plantenexperts aan hoven (en later ook universiteiten): plantkunde was nog geen aparte discipline en het was dus zaak om je zo duidelijk mogelijk te onderscheiden van al die andere hovelingen met kennis van planten, ook al deelde je dezelfde praktische methodes.

Omgekeerd werd Clusius door zijn adellijke beschermheren vaak zelf als een tuinman behandeld. Een geleerde tuinman weliswaar, maar wel een hoveling die op bestelling rond-gecommandeerd kon worden. De frustratie van Clusius over deze netelige statuskwestie is goed voelbaar in de kracht waarmee hij het woord ‘hortulanus’ (tuinman) heeft doorgekrast op een aan hem geadresseerde brief van de landgraaf van Hessen-Kassel...


Auteur: Esther van Gelder (esther.van.gelder@huygens.knaw.nl)

Verder lezen:
-Esther van Gelder, Tussen hof en keizerskroon. Carolus Clusius en de ontwikkeling van de botanie aan Midden-Europese hoven (Leiden 2011) hoofdstuk 3-4.
-E. de Jong, ‘Of plants and gardeners, prints and books: reception and exchange in Northern European garden culture’ in: M. Conan ed., Baroque garden cultures: emulation, sublimation, subversion (Washington D.C. 2005) p. 37-84.

Bij ons leer je de wereld kennen