Vorige pagina

In december 1591 schreef de edelman en plantenliefhebber Johannes van Hoghelande (1546/58-1614) een brief aan zijn vriend Carolus Clusius om te vragen of deze de eerste Praefectus Horti van de Leidse hortus wilde worden. Verrassend genoeg reageerde Clusius niet enthousiast op Van Hoghelandes eervolle voorstel. Voor de botanicus was het namelijk geen vanzelfsprekende wending van zijn loopbaan. Clusius antwoordde op 9 januari 1592 dat hij er op geen enkele manier toe gebracht kon worden om “de zorg voor een openbaren tuin op mij te nemen, want uit de zorg voor mijn eigen tuintje heb ik geleerd, hoeveel ergernis verkropt moet worden, om verder nog te zwijgen van angsten en zorgen die onbetrouwbare dienaren heel vaak veroorzaken”.

Clusius antwoordde op 9 januari 1592 dat hij er op geen enkele manier toe gebracht kon worden om “de zorg voor een openbaren tuin op mij te nemen, want uit de zorg voor mijn eigen tuintje heb ik geleerd, hoeveel ergernis verkropt moet worden, om verder nog te zwijgen van angsten en zorgen die onbetrouwbare dienaren heel vaak veroorzaken”.  Dit waren niet zijn enige bezwaren. Clusius had in Wenen eind 1586 zijn linkerenkel ontwricht toen hij uitgleed bij het nemen van een stoombad. Het voorval had hem kreupel gemaakt. De toen 66-jarige  botanicus zag het dan ook niet zitten om in zijn toestand de zorg voor een publieke tuin op zich te nemen. 
     Ook wat betreft de “openlijke taak tot doceeren” in de beoogde tuin voorzag Clusius moeilijkheden. “Het zou voor mij, die reeds in mijn 66ste levensjaar ben, bezwaarlijk zijn voor het eerst in deze arena af te dalen”. Eigenlijk deed de geleerde zichzelf tekort. Hij had namelijk jarenlang als adviseur van adellijke patronen gewerkt en met studenten als hun persoonlijk mentor door Europa gereisd. Zijn kennis overdragen aan leergierige liefhebbers van de natuur was dus voor hem niets nieuws. Ook Clusius’ brieven getuigen van zijn enorme geleerdheid en de wil om die te delen. 
     Clusius had rechten en geneeskunde gestudeerd voordat hij zich op eigen houtje specialiseerde in de plantkunde. Bovendien had hij een indrukwekkende talenknobbel. De correspondentie met zijn netwerk van plantenliefhebbers uit heel Europa bestaat uit brieven in maar liefst zes verschillende talen. In aflopende volgorde van kwantiteit gaat het om Latijn, Frans, Italiaans, Duits, Nederlands en Spaans. Clusius beheerste overigens ook Portugees en Grieks. Zijn studie rechten noch zijn medicijnenstudie maakte Clusius echter af. Wellicht dat het daarom voor de bescheiden plantenkenner ook geen vanzelfsprekendheid was om de positie van hoogleraar, waarmee het prefectschap gepaard ging, aan te nemen. 
    Er speelden natuurlijk ook andere zaken mee. Zo vond Clusius het geen goed vooruitzicht om zijn leven in het bruisende Frankfurt op te geven voor een onzeker bestaan in een andere stad: hij vertoefde er naar volle tevredenheid met het jaargeld en bescherming van een Duitse vorst, hij had een eigen tuintje en hij beschikte over genoeg tijd om aan zijn nieuwe boek over planten te werken.
Maar Van Hoghelande, die als bemiddelaar fungeerde tussen Clusius en de Leidse universiteit, hield voet bij stuk en in hun latere briefwisseling lijkt de geleerde dan ook steeds bereidwilliger te worden: in juni 1592 schrijft Clusius dat indien hij de functie op zich zou nemen hij duidelijke afspraken wilde maken over de voorwaarden waaronder dit zou gebeuren.
      Om in zijn bestaan te kunnen voorzien wilde hij verzekerd worden van een honorarium van minstens 300 daalders. Verder verzocht Clusius de curatoren van de universiteit om hem zijn reis naar Leiden te vergoeden. Voor het vervoer van zijn gewassen wilde hij ook graag worden gecompenseerd. Het kostte namelijk nogal wat om al zijn planten, bollen, zaden en stekjes levend van zijn tuin in Frankfurt naar Leiden te krijgen. Toen zij hiermee instemden en hem bovendien toezegden dat hij geen onderwijs zou hoeven verzorgen - met uitzondering van kortdurende lessen in de zomer – was er overeenstemming bereikt. 
     Nadat zijn oude ‘patroon’ in augustus 1592 was gestorven, zou Clusius aan het volgende hoofdstuk van zijn bijzondere carrière gaan beginnen. Dat het werken aan een boek en de verhuizing van zijn plantenmateriaal hem zouden verhinderen snel te kunnen verkassen had Clusius al voorzien. Daar kwam bij dat de val van een trap in april, waarbij hij zijn heup ontwrichtte, hem zo’n tien weken aan bed kluisterde. Maar in de herfst van 1593 arriveerde hij dan eindelijk in Leiden. De curatoren van de universiteit mochten in hun handen knijpen: de beroemde plantenexpert zou de hortus botanicus gaan realiseren als haar eerste prefect. Recht vóór de hortus prijkt nu dan ook het borstbeeld van Carolus Clusius.

Auteur: Lisanne Snippe (stagiair Huygens ING)

Bij ons leer je de wereld kennen