’Want dit is mijn enige vermaak, ik streef niets anders na, maar ik word er zo treurig van dat het me niet lukt [om de planten te kweken], en vooral om te zien dat wat men mij van allerlei plaatsen toestuurt, en wat u me in uw vrijgevigheid heeft doen toekomen, allemaal verloren gaat en verkommert - ik geloof omdat de kennis en de handigheid me ontbreekt’
Marie de Brimeu in Leiden aan Clusius in Frankfurt, 9 juli 1592
Marie de Brimeu was één van de trouwe correspondenten van Clusius: zij schreef hem voor het eerst toen ze een jaar of twintig was, vanuit Antwerpen op 23 februari 1571, en haar laatst bewaarde brief dateert van 17 januari 1605, enkele maanden vóór haar dood. Er zijn 27 brieven van haar aan Clusius bekend, allemaal in het Frans, en in een mooi en leesbaar handschrift.
Ze was een vrijgevochten vrouw, behorend tot de hoge Zuid-Nederlandse adel. Ze werd omstreeks 1550 geboren, waarschijnlijk in Megen, een klein dorpje ten westen van Nijmegen. Ze woonde jarenlang in Mechelen en was niet onbemiddeld, want ze erfde van haar oom in 1572 het graafschap Megen. Marie de Brimeu trouwde al jong, eind 1571 of begin 1572. Haar eerste echtgenoot was Lancelot de Berlaymont, heer van Beauraing, een militair die aan de Spaanse kant vocht tegen de Noord-Nederlandse rebellen. Ze kregen twee kinderen die jong overleden. Lancelot overleed al in 1578.
In die periode bekeerde ze zich tot het protestantisme en koos partij voor de Noord-Nederlandse rebellen. In 1581 trouwde ze met Charles de Croÿ, prins van Chimay, die zich ook tot het protestantisme en het Noord-Nederlandse standpunt liet bekeren. Ze vluchtten samen naar Zeeuws-Vlaanderen, maar al in 1584 keerde Charles na conflicten met Willem van Oranje terug naar zijn oude standpunten en naar de Zuidelijke Nederlanden. Marie de Brimeu verliet hem, en nadat de Staten-Generaal hadden verordonneerd dat zij zelf baas was over haar bezittingen, kon ze haar eigen leven leiden. Ze woonde achtereenvolgens in Middelburg, Utrecht, Delft, Leiden en Den Haag. Uiteindelijk verzoende zij zich met haar man, en ging in 1600 in Luik wonen, waar zij wel haar eigen huishouding bleef voeren.
Op elke plek waar ze lang genoeg verbleef, heeft Marie de Brimeu wel een tuin in bezit gehad en beplant. Al tijdens haar eerste huwelijk ging ze rond hun kasteel in de Ardennen in het veld op plantenjacht, en ze had haar leven lang een groot netwerk van plantenliefhebbers met wie ze materiaal uitwisselde. In de roerige tijden van de Tachtigjarige Oorlog zijn veel van de huizen waar ze woonde en de tuinen die ze aanlegde verwoest geraakt. En elke keer begon ze weer opnieuw.
Clusius stuurde deze trouwe vriendin regelmatig plantenmateriaal. In haar brief van 9 juli 1592 bedankt ze hem hartelijk voor het toezenden van allerlei bolgewassen en zaden, en vertelt wat er allemaal van terecht is gekomen:
‘…alle zeldzaamheden die u me hebt toegezonden, zoals de hondstand, Fritillaria, Dipcadi, de dubbele rode ranonkels. Meer dan de helft van de 21 jonge tulpen en het grootste deel van de anemonen uit Hongarije zijn allemaal dood en verrot, zonder dat ik ervan heb kunnen genieten, en alle prachtige zaden die u me had gestuurd en die ik zorgzaam in aparte bakken in de tuin heb uitgezaaid, zijn per ongeluk verspreid geraakt en verloren gegaan doordat er een hond doorheen is gegaan – alle, behalve enkele van de dubbele riddersporen uit Wenen, waarvan ik hoop dat ik er wat van over heb. De keizerskroon is echter heel mooi geweest, net als de tulpen waarvan ik de twee mooiste als afbeelding zal sturen, hoewel het portret het niet haalt bij hun natuurlijke schoonheid.’
Hoewel de prinses nogal kritisch was over haar eigen vaardigheden in de tuin, was ze zeer te spreken over die van Clusius. Vanuit Leiden, waar ze een huis aan het Rapenburg bewoonde, bestookte ze Clusius met brieven, om hem over te halen de functie van prefect van de nieuwe Hortus te aanvaarden. Ze beval Clusius aan bij haar invloedrijke vrienden in het Leidse, en kwam steeds met nieuwe argumenten. Ze bood hem zelfs het gebruik van haar eigen tuin aan het Rapenburg aan. Marie de Brimeu heeft dus een onmiskenbare rol gespeeld bij de komst van Clusius naar Leiden.
Auteur: Gerda van Uffelen (Hortus botanicus Leiden)
Bronvermelding: Florike Egmond, Brimeu, Marie de, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Brimeu [13/01/2014]
Citaten: afkomstig uit een brief van Marie de Brimeu in Leiden aan Clusius in Frankfurt, 9 juli 1592 (UB Leiden, VUL 101, Digital Special Collections, Universiteitsbibliotheek Leiden). De citaten zijn door de auteur uit het Frans in het Nederlands vertaald.