“Und von den dicken Märzblumen träumt mir schier jede Nacht, so gerne hatte ich eine blühende.”
Anna Maria von Heussenstein in Wenen aan Carolus Clusius in Frankfurt am Main, 11 december 1590
Vermoedelijk doelde de Oostenrijkse barones Anna Maria von Heussenstein op het lenteklokje, toen zij haar droom beschreef aan Carolus Clusius. Het is één van de bloemen die de plantenverzamelaarster maar wat graag in haar tuinen in Wenen of bij kasteel Starhemberg wilde hebben. En ze liet niet na dit keer op keer aan de botanicus kenbaar te maken. De barones had niet alleen haar zinnen gezet op het lenteklokje, ze vroeg hem in bijna al haar brieven ook naar de gele Pyreneese lelie (Lilium pyrenaicum). “Eine gelbe spanische Lilie hätte ich gerne vor meinem Ende ehe ich sterbe”, schreef zij bijvoorbeeld op 15 augustus 1591, waarna een klaagzang volgde over alle overige planten die zij daarnaast graag van hem zou ontvangen. De dramatische smeekbedes alleen al maken het de moeite waard de vijfentwintig brieven van Von Heussenstein te lezen!
De barones kreeg naar eigen zeggen nooit eens zaden of stekjes van andere plantenliefhebbers en was daarom op de vrijgevige Clusius toegewezen: “Aber seit der Herr weg ist, gibt mir kein Mensch etwas. Sie sagen nur, ich solle es dem Herrn Clusius sagen, dass er mirs gebe.” (9 januari 1589). Ook dochtertje Polyxena werd ingezet om planten te bemachtigen voor haar moeder. Telkens weer eindigt Von Heussenstein haar brieven met het verzoek om het meisje iets moois te schenken voor haar eigen tuintje. Dat ze het zo vaak moest vragen, wil misschien zeggen dat Clusius niet zo gevoelig was voor emotionele manipulatie.
Men zou zich kunnen afvragen waarom de botanicus vrijwillig met deze vrouw correspondeerde. Maar Anna Maria von Heussenstein had grote kennis van zaken opgedaan in haar tuinen, en zij was zeker niet te beroerd om deze met Clusius te delen. Zij ontving bovendien niet alleen, Von Heussenstein stuurde Clusius ook talloze stekjes en zaden van bijzondere planten die hij nog niet in zijn bezit had. Haar man had namelijk een hoge functie aan het keizerlijk hof in Wenen en daardoor had hij via diplomatieke netwerken toegang tot allerlei buitenlandse soorten. Zo vormde Von Heussenstein voor Clusius een waardevolle bron van kennis en materiaal. Hij vermeldt haar maar liefst vijftien keer in zijn boek Rarorium plantarum historia (1601), het omvangrijke eerste deel van zijn verzameld werk.
Voor vrouwen van adel was het eind zestiende eeuw niet ongewoon om zich met tuinieren bezig te houden. Het bezit van een sierlijke tuin met bijzondere planten werd gezien als een statussymbool. Anna Maria von Heussenstein was slechts één van de vele vrouwen voor wie planten haar lust en haar leven waren. Van nog vierentwintig andere vrouwen is bekend dat zij schreven met Clusius, al dan niet exclusief over botanische zaken. Voor Clusius’ onderzoek naar nieuwe plantensoorten leek de sekse van de informant er totaal niet toe te doen. Von Heussenstein stak wat betreft plantenkennis wel met kop en schouders boven de rest van zijn vrouwelijke correspondenten uit. Ook qua inhaligheid overigens. Maar dat nam de geleerde waarschijnlijk op de koop toe.
Auteur: Lisanne Snippe (stagiair Huygens ING)
Verder lezen:
Alle brieven van Von Heussenstein worden bewaard in de Universiteitsbibliotheek Leiden. Daarbij liggen ook hertalingen van het oorspronkelijke Weense dialect naar het Hoogduits, gemaakt door Albert Massiczek in 1943. Hier is geciteerd uit de hertalingen.
Florike Egmond, The World of Carolus Clusius: Natural history in the making, 1550-1610 (Londen 2010) hoofdstuk 3 & 4.