In de Hortus groeien twee treurbeuken. Een groot en een klein exemplaar, allebei vlak naast de vijver.
De monumentale treurbeuk (Fagus sylvatica ‘Pendula’) is geplant omstreeks 1840. Hij is daarmee iets jonger dan de varenbeuk (Fagus sylvatica ‘Aspleniifolia’) die verderop in de tuin te zien is, maar veel ouder dan de treurbeuk uit 1982. Dit jonge exemplaar werd ons geschonken nadat hij op de Floriade in Amsterdam had gestaan. Het kleine jonge exemplaar is geplant om het grote oude exemplaar, waarvan de conditie niet meer optimaal is, te zijner tijd te vervangen. Al deze beuken zijn cultivars: planten die door mensen uitgekozen zijn om hun afwijkende vorm, in dit geval de treurvorm. Treurbeuken worden geënt op de stam van gewone beuken. De beuk bloeit onopvallend in mei en in de herfst verschijnen de bekende beukennootjes met een grootte van circa 2 tot 3 cm. Uit de beukennootjes komt zo goed als nooit een treurend exemplaar voort. De Engelsman George Loddiges beschreef een Fagus sylvatica ‘Pendula’ in 1836. De zware hoofdtakken staan bijna horizontaal, erbovenuit groeien enkele koptakken in een grote boog. Alle zijtakken hangen, vaak tot aan de grond. Een treurbeuk kan wel 20 meter hoog worden met een zeer dichte kroon en dikke stam.
In de winter kun je voelen hoe scherp de puntige knoppen zijn, ze hebben de vorm van een ouderwetse spoel van een spinnenwiel. In het voorjaar zie je vroegbloeiende schaduwplanten in de boomspiegel verschijnen, voor het bladerdak te dicht wordt. Het slagroene jonge beukenblad is gewimperd.
Wist je dat?
Rond de langste dag van het jaar maakt de beuk opvallend licht Sint-Janslot (een late uitloper), dat afsteekt tegen het donkere oudere blad.